Verdacht inzicht – Column
Nog maar een halve eeuw geleden beperkte de Tweede Kamer zich tot de behandeling van wetsvoorstellen en daarnaast tot een jaarlijks begrotingsdebat met de diverse ministers over hun beleid. Intussen zijn de beleidsdiscussies het werk aan de wetgeving gaan overwoekeren. Of het anders kan is sterk de vraag.
Regeren is iets anders geworden dan begin jaren zestig.
Vijftig jaar geleden kwam er een einde aan een werkwijze waarbij de Kamer was ingedeeld in een viertal afdelingen, door loting tot stand gekomen, waarin elk wetsvoorstel werd besproken en aldus van een voorlopig verslag werd voorzien. In een ‘centrale afdeling’ werd de boel samengevat en naar de minister gestuurd. Toen al bleek het nadeel van zulk een aanpak. Veel Kamerleden waren onvoldoende thuis in de materie om in staat te zijn tot adequaat commentaar.
Voor belangrijke en grote wetsvoorstellen werd al met vakkundige commissies gewerkt.
De buitenlandse politiek, die geen wetsvoorstellen produceerde maar wel veel beleid, kende al vanaf 1919 een vaste commissie.
Vanaf de jaren zestig werd overgegaan op vaste commissies, ongeveer evenveel als er ministeries waren, en werd de behandeling van wetsvoorstellen vakkundiger en daardoor politiek scherper. Voorts boden de commissies de mogelijkheid systematisch met bewindslieden over hun beleid te spreken en niet alleen bij de begrotingsbehandeling.
Voorzitterschap van een commissie werd belangrijk
Het voorzitterschap van een vaste commissie werd dus redelijk belangrijk, ook al kreeg het nooit het gewicht dat het heeft in het Amerikaanse Congres. Daaraan stonden de partijverhoudingen in Nederland in de weg, zoals die ook in de weg staan aan een zwaar Kamervoorzitterschap.
Niettemin kon een goede en gezaghebbende voorzitter reële invloed uitoefenen op ernst en kwaliteit van het debat. Dat gezag ontleende hij of zij in sterke mate aan inzicht op het beleidsterrein dat in de commissie aan de orde kwam.
Zo komen wij de namen tegen van bekende (oud-)burgemeesters, zoals Molly Geertsema i en Sytze Faber i als voorzitter van de vaste commissie van Binnenlandse Zaken; gezaghebbende juristen als Annelien Kappeyne i en Aad Kosto i bij de commissie van Justitie; onderwijsexperts als Tans i en Van Ooijen i bij Onderwijs en Cultuur.
Kennis is noodzakelijk
Die kennis is noodzakelijk om in de gaten te hebben wat in een debat werkelijk van belang is en om te beoordelen of een minister zijn best doet de Kamer behoorlijk te informeren of niet.
eigenaardig
Wat daarom zo eigenaardig is: in de laatste vijf jaar is het gewoonte geworden om juist een niet-deskundige commissievoorzitter te kiezen, die zich vervolgens beperkt tot zuiver technisch voorzitterschap maar geen echte leiding meer kan geven, omdat hij of zij niet weet waar de ‘duivelse details’ zitten. Mariëtte Hamer i (PvdA) en Helma Neppérus i (VVD) zijn uitstekende en ervaren parlementariërs, maar zij zijn nu beiden voorzitter van een vaste commissie waar zij vakmatig niet in thuis zijn. Henk van Gerven is een goed politicus en daarnaast arts en oud-wethouder, maar hij is nu plaatsvervangend voorzitter van de commissie voor de rijksuitgaven.
Alleen de oudste en meest prestigieuze commissie, die van Buitenlandse Zaken, is weer terug bij het vereiste inzicht: voorzitter Angelien Eijsink i is weliswaar woordvoerder van Defensie voor de PvdA maar is een ervaren oud-ambtenaar van Buitenlandse Zaken.
Handen vrij houden
Het argument voor zo’n voorzitterschap zal zijn dat de woordvoerders aldus hun handen vrij houden voor het debat zelf (dat meer publieke aandacht krijgt dan vroeger) en zich daarbij niet hoeven in te houden ter wille van een ‘neutraal’ voorzitterschap.
Het betekent echter wel dat de controle op het regeringsbeleid niet kan worden geleid door een voorzitter die weet van de hoeden de rand.
Dat geeft aan de minister een ongezonde voorsprong.
Niet toevallig is er in recente jaren geklaagd over commissie voorzitters die een minister te gemakkelijk lieten ‘wegkomen’ met onvoldoende verantwoording.
Dat moest dan met plenaire spoeddebatten* worden gecompenseerd. Dat is niet alleen niet doelmatig, het is ook niet goed voor systematische verantwoording.
Breder verschijnsel
Of het gaat om een breder verschijnsel? Buitenlandse correspondenten van media moeten weg na een paar jaar omdat zij anders deskundig worden; leidinggevende ambtenaren worden in een carrousel rondgedraaid tot zij de leiding krijgen in een ministerie waarvan zij geen benul hebben.
(* ‘dertig-ledendebatten’)
Nu is inzicht dus ook al verdacht geworden in de Tweede Kamer. Vreemde wereld…